Er ontstaat een enorme vraag naar smalle weefgetouwen die in staat moeten zijn om lichtere weefsels te maken. Dit staat in een schril contrast met het toen bestaande brede Picañolgetouw dat vooral geëigend is voor de productie van zwaardere weefsels. Na een grondige studie van de op de markt beschikbare weefgetouwen wordt in 1946 gestart met de ontwikkeling van een lichter getouw. Met een ontwikkelingsafdeling die bestaat uit zeven man wordt een machine met een beschikbare weefbreedte van 112 cm op de markt gebracht. Het bedrijf slaagt erin om vier machines per week te produceren die een snelheid halen van 200 toeren per minuut. Duitsland is een van de eerste landen waar na de Tweede Wereldoorlog Omniumgetouwen worden geleverd. Onder deze klanten o.a. de firma Anton Cramer in Greven. Dit bedrijf is gespecialiseerd in het weven van ‘inlett’ wat vandaag de dag veel gebruikt wordt voor het vervaardigen van donsdekens. De toenmalige Betriebsleiter, Herr Bause is zoals de familie Steverlynck een verwoed jager maar kon zich door de toenmalige omstandigheden nog geen nieuw jachtgeweer aanschaffen. Als geschenk voor het aankopen van machines werd hem dan maar een Browninggeweer in losse onderdelen, die in de kisten met getouwen werden verstopt, toegeleverd. In de streek van Westfalen wordt de Duitse markt na enkele jaren voor het grootste deel door Picañol ingepalmd. Het zuiden van Duitsland is voorlopig nog het domein van de Zwitsers constructeurs Saurer en Ruti. Maar geleidelijk aan krijgt Picañol ook hier vaste voet aan wal.
(foto: de Omnium uit 1949)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten